Welstand: Blariacumplein

Als uitgangspunt voor iedere welstandsbeoordeling gelden de redelijke eisen van welstand.

Welstandsniveau: bijzonder

Het welstandsbeleid is gericht op behoud en instandhouding van de bestaande waardevolle structuren.

Gebiedskarakteristiek

Het Blariacumplein met aangrenzende straten is een voorbeeld van een sfeervol woonklimaat uit de jaren twintig van de twintigste eeuw. Het gebied maakt deel uit van het stedelijke weefsel bestaande uit de Blariacumstraat, Grote Parallelstraat, Kleine Parallelstraat en Ottostraat, die het historisch straatpatroon vormen in de buurt Blariacumplein. Kenmerkend voor de stedenbouwkundige opzet zijn de pleinruimten en kruispunten van straten die semi-pleintjes vormen. De woningen zijn als huisvesting voor spoorwegarbeiders gerelateerd aan de industriële ontwikkeling aan het begin van de twintigste eeuw.

De kleinschalige en introverte opzet van het gebied Blariacumplein neemt binnen de omringende, verstedelijkte context een bijzondere plaats in. Het patroon van de bebouwing bestaat in hoofdzaak uit bouwstroken en twee-blokken aan het historische wegenpatroon. De bebouwing omvat twee verschillende concepten: een aaneengeschakelde lintstructuur aan de oostzijde (Blariacumstraat) en een blokmatige carréstructuur aan de westzijde (tussen Blariacumplein en de Nieuwborgstraat). Karakteristiek voor de ruimtelijke opbouw en verrassende beeldkenmerken zijn de pleinachtige ruimten in het openbare gebied. Het stratenpatroon en de straatassen hebben een belangrijke relatie met de bebouwing. Een belangrijke karakteristiek wordt gevormd door de architectonische accenten (topgevels) die referentiepunten vormen met zichtassen op cruciale plekken. Het Blariacumplein en het kruispunt ter hoogte van de Blariacumstraat en de Grote Parallelstraat zijn beeldbepalende ruimten in het gebied. De afgeschuinde hoek bij de bebouwing ter hoogte van de Nieuwborgstraat en de Kleine Parallelstraat hebben een sterke ruimtelijke werking door de schuinstanden en is typerend voor de entree tot het Blariacumplein. De zichtlijn richting plein versterkt dit beeld.

Het gebied bestaat uit een kleinschalige basisstructuur van bebouwing en straatruimten. De stedenbouwkundige korrel omvat een relatief kleinschalig patroon van straten, waaraan afwisselende bebouwing staat met gedetailleerde beeldkenmerken. Het plangebied is beperkt in omvang ten opzichte van de omringende grotere structuren van stedelijke bouwblokken en verkeerswegen. Het openbare gebied heeft geen grote straatruimten en concrete straatprofielen door de veelheid aan pleinruimte en schuin verlopende straten rond kruispunten. Kenmerkend voor het tuinstadconcept zijn de grote binnenterreinen en groene tuinen. De pleinvormen zijn karakteristiek door de beleving van bebouwing en inrichting. De specifieke bestrating en groenelementen ondersteunen de beeldvorm (openheid of beslotenheid) in belangrijke mate.

De opeenvolging van verschillende pleinen en straten verleent het gebied een hoge dynamiek. De ruimten vloeien haast in elkaar over en de specifieke gebouwen en onderdelen vormen verrassende en karakteristieke zichtlijnen. De straatwanden vertonen een typerende parcellering in de breedte van de voorgevels van de afzonderlijke woningen. Bij de bouwstroken is de sterk gesloten wand en rechte of doorlopende rooilijn beeldbepalend. Daarnaast bieden in aangrenzende straatruimten een verspringende rooilijn met een relatief open structuur van twee-blokken een contrastrijk beeld. De geknikte bouwstrook die van de Blariacumstraat overloopt in de oostelijke Grote Parallelstraat, is karakteristiek door de aaneenschakeling van hoofdgebouwen en lagere bijgebouwen. De hoekoplossingen met terugspringende rooilijn of schuinstand zijn karakteristiek voor het gebied en de architectuur en ondersteunen de kleinschalige beeldvorm. De beeldvorm wordt daarnaast bepaald door de afwisseling van strokenbouw en tweeblokken, twee bouwlagen of anderhalve bouwlaag. De hoogte van de straatwand (goothoogte) en de richting van de kappen met dakkapellen of topgevels ondersteunen de beeldwerking in belangrijke mate. De bebouwing is georiënteerd op de straten en volgt de straatruimte met rechte rooilijnen bij lange bouwstroken of verspringende rooilijn bij tweeblokken. De bebouwing zelf bestaat overwegend uit een kleinschalige basisstructuur. Karakteristiek voor de architectuur van de arbeiderswoningen zijn de langskappen met dakkapellen en de topgevels. De gevelbeelden worden geaccentueerd door gebruik van verschillende kleuren baksteen in aardtinten. Incidenteel komen gestuukte gevelvlakken voor in een specifiek, ingetogen kleurpalet. De uniforme bouwstroken vormen een karakteristiek beeld van koloniewoningen. Het geheel is als beeld sterk herkenbaar en vormt een waardevol ensemble. Beeldbepalend hierbij is de rijke detaillering in de baksteenarchitectuur, uitgevoerd in twee kleuren, met veel accenten in de vorm van plinten, horizontale lijsten, dorpels, lateien en versieringsmotieven in de topgevels.  

Karakteristiek is de gevelopbouw in twee of anderhalve laag met een afwisselende karakteristieke beeldwerking. Deze wordt versterkt door toepassing van dakkapellen of topgevels. Markant is de gevelgeleding waarin spiegeling en symmetrie belangrijke elementen vormen, die ondersteund wordt door details van regenwaterafvoer en opbouwen van schoorstenen. De aaneenschakeling van bouwvolumes met "bijgebouwen" in één laag tussen de woningen in de bouwstroken zijn gedetailleerde architectonische details die echter ook beeldbepalend zijn voor de ruimtelijke structuur.