Welstand: Middeleeuwse Stad

Als uitgangspunt voor iedere welstandsbeoordeling gelden de redelijke eisen van welstand.

Welstandsniveau: bijzonder

Het welstandsbeleid is gericht op het in stand houden van en voortbouwen op de bestaande karakteristieke beeldkwaliteit van het waardevolle stadsbeeld, met speciale aandacht voor de cultuur- en bouwhistorische waarden van de bestaande bebouwing. Toepassen van voor de binnenstad kenmerkend materiaal- en kleurgebruik. Architectonische kwaliteit betekent hier: zorgvuldig ontworpen in de context, evenwichtig van opbouw en geleding en met een uitgekiende detaillering en materialisatie. Binnen dit kader is zowel een eigentijdse als een meer traditionele architectuur denkbaar.

Gebiedskarakteristiek

De historisch gegroeide, in hoofdzaak middeleeuwse binnenstad ging voor een deel verloren tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. Rondom het historische assenkruis, de Lomstraat-Vleestraat en de Steenstraat-Gasthuisstraat-Parade bleef echter een groot deel van Middeleeuws Venlo bewaard. De Gasthuisstraat dateert nagenoeg nog geheel uit de vijftiende en zestiende eeuw. Hier ligt tevens het tot dusver oudste bekende huis van Venlo uit 1344.

De huidige rooilijnen langs de genoemde straten in de Venlose binnenstad dateren grotendeels nog van de vroegste stadsaanleg uit de veertiende eeuw. De breedte van de voorgevels van de panden bedraagt in de meeste gevallen twee vensterassen, maar kan ook variëren tot vier en zelfs vijf vensterassen. De panden zijn over het algemeen onderkelderd en daarboven twee tot vier bouwlagen hoog, onder een hoog zadeldak met de nok haaks op de straat. Aan de straatzijde hadden de panden in de oorspronkelijke situatie rijk vormgegeven top- of trapgevels, die met name in de periode rond 1800 werden afgetopt en werden voorzien van een kroonlijst. Ook werden gevels gepleisterd en werden wijzigingen doorgevoerd aan de gevelindeling. In een aantal gevallen werden in de tweede helft van de negentiende eeuw compleet nieuwe gevels in neostijlen opgetrokken vóór de middeleeuwse bebouwing. De hoofdstructuur en het casco van de panden bleef echter voor het grootste deel middeleeuws. Deze situatie is nog herkenbaar in de Lomstraat, Vleesstraat, Steenstraat, Gasthuisstraat, Parade, Klaasstraat, Houtstraat, Grote Kerkstraat, Kleine Kerkstraat, op de Parade en op de Markt.

In de eerste decennia van de twintigste eeuw vond op diverse plekken in de middeleeuwse binnenstad schaalvergroting plaats. Delen van bebouwingswanden werden gesloopt voor de bouw van nieuwe, grootschalige bedrijfspanden. Voorbeelden hiervan zijn onder andere het V&D-gebouw aan de Vleesstraat van architect Oscar Leeuw uit 1911, het pand Bervoets op de hoek Lomstraat-Peperstraat van architect Jules Kayser uit 1919. Deze karakteristieke gebouwen in typische baksteenarchitectuur met rijke detaillering voegen zich ondanks de grootschaligheid naadloos in de fijnmazige structuur van de historische binnenstad.

Nog vóór de Tweede Wereldoorlog werd begonnen met de sanering van het havenkwartier rondom de Jodenstraat, als eerste aanzet voor een modernisering van de oude binnenstad. Het naoorlogse wederopbouwplan uit 1946-1948 van Jules Kayser betrof een traditionalistische stadsreparatie omdat het gericht was op herstel van het historische besloten stadsbeeld. De pandsgewijze herbouw in traditionele bouwstijl voegt zich naadloos tussen de gespaarde oudbouw. Tegelijkertijd bood het plan ook extra ruimte aan de toegenomen verkeersdruk door het stratenpatroon iets op te rekken: straten verbreden, kruisingen verruimen, pleinen vergroten en nieuwe verkeersdoorbraken creëren. De interventies en herbouw hebben in hoofdzaak betrekking op een aantal samenhangende deelgebieden uit de jaren vijftig.

De gebouwen in de Jodenstraat, deels aan de Oude Markt en aan de Kwartelenmarkt vormen typologisch en stilistisch een samenhangende groep in traditionalistische Delftse Schoolarchitectuur. Karakteristieke kenmerken zijn:

  • De pandsgewijze aaneenschakeling van individuele stadshuizen (winkel met bovenwoning).
  • De drieledige gevelopbouw: plint of winkelpui beneden (beton, hout), één of twee woonverdiepingen in het midden (metselwerk) en een houten gootlijst op klossen met schuin hellend dak bovenaan (rode keramische pannen).
  • Het rustige evenwicht in de gevelcompositie: balans tussen de horizontale lijnen van de vensterreeksen/gootlijsten en de verticale lijnen van de vensterassen.
  • De ambachtelijke, overwegend eenvoudige baksteenarchitectuur met klok- en lijstgevels en gesloten metselwerk waarin ramen en deuren als gaten zijn uitgespaard.
  • De houten kozijnen en ramen hebben veelal een traditionele opzet en indeling (draai- en schuiframen met roeden) en zijn veelal identiek per bouwlaag en verschillen in hoogte tussen de bouwlagen.
  • De generfde textuur en de verschillende tinten rood/bruin metselwerk, de wisselende metselverbanden en het platvolle voegwerk zorgen voor een levendig en ambachtelijk gevelbeeld.
  • Vrijwel elke gevel heeft bescheiden accenten of ingetogen versieringen die zich onopvallend in het gevelbeeld voegen, zoals smeedijzeren raamhekken, keramische tegels, siermetselwerk, natuurstenen accenten.
  • De schuine daken met (rode) keramische pannen hebben schoorstenen op de nok en kleine houten dakkapellen met schuine dakjes op één rij in de voet van het dak.

De gebouwen rondom de Klaasstraat, Nieuwstraat en Begijnengang vormen typologisch en stilistisch een heterogene groep. De meeste gebouwen zijn opgetrokken in traditionalistische Delftse Schoolarchitectuur en worden afgewisseld door enkele gebouwen in de gemengde bouwtrant van de zogeheten Shake Handsarchitectuur. Voor wat betreft de traditionalistische panden gelden de kenmerken van deelgebied 1, met dien verstande dat hier sprake is van een meer voorname en individuele uitstraling die tot uitdrukking komt in:

  • Grotere bouwhoogten.
  • Grotere onderlinge verschillen in de hoogtes van de nok, de gootlijst en de raamdorpels.
  • De consequente toepassing van betonnen puiportalen die voor maximale openheid op de begane grond zorgen.
  • De toepassing van natuursteen, decoratieve kroonlijsten, Franse balkons, tegeltableaus, geprofileerde vensterlijsten en verdiepte voegen.
  • In de gebouwen van de gemengde bouwtrant worden een traditionalistische vormentaal en modernistisch idioom gecombineerd tot een eigentijds geheel, waarin gesloten en open, baksteen en beton, representatie en functie, materie en ruimtebesef harmonieus samengaan in nieuwe vormen. De meest waardevolle algemene kenmerken van deze categorie zijn:
  • Een verzakelijkte variant van de drieledige gevelopbouw: onderaan een betonnen puiportaal, in het midden een betonnen raamwerk en bovenaan een strakke lijst (veelal met plat dak).
  • In de gevelcompositie ligt het accent op het betonnen raamwerk van staanders en liggers met verdiept liggende vensters en borstweringen: sterke plasticiteit van de gevel.
  • De grote stalen ramen hebben meestal een moderne opzet en indeling (horizontale en verticale tuimelramen met vrije indeling) en zijn gekoppeld binnen een betonnen raamwerk met versierde borstweringen.

Incidenteel en verspreid over de binnenstad is in de jaren vijftig maar vooral in de jaren zestig van de twintigste eeuw een aantal grootschaliger gebouwen gerealiseerd, veelal gekoppeld aan wijzigingen in het stratenpatroon. Deze tendens van schaalvergroting en modernisering start begin jaren vijftig met een portiekflat aan het begin van de Nassaustraat. Het traditionele gevelbeeld van metselwerk met natuurstenen details, risalieten, verticale vensterassen en smeedwerk voegt zich nog naar de bebouwing in de omgeving. Maar de schaal is een trendbreuk: langgerekt blok met souterrain en vier woonlagen onder plat dak. Om de hoek staat aan de Parade een kleine moderne versie hiervan in beton en glas, met een winkel op de begane grond, een opmerkelijke geperforeerde gevel ter plaatse van het trappenhuis en een abstract patroon van balkonbakjes op de verdiepingen. Nog zakelijker wordt het beeld bij de bibliotheek in de Begijnengang, het kantoor aan de Lohofstraat en de noordwand van de Sint Jorisstraat. Bij deze gebouwen ligt het accent op de grote schaal en een herhaling van identieke gevelelementen met ijle profielen gevat in een betonnen kader of raster, dan wel als onderdeel van vlak en licht gekleurd metselwerk. Het blok aan de St. Jorisstraat heeft als bijzonderheid een galerij met verdiept gelegen winkelpuien op de begane grond en een terugliggende vierde bouwlaag, hetgeen de massaliteit van het blok reduceert. Het kleurbeeld van deze gebouwen is fris en licht. De schaal en maat van deze gebouwen sluiten aan op de opgerekte openbare ruimte, maar contrasteren met de overwegend kleinschalige pandsgewijze opbouw van de binnenstad.

De na de Tweede Wereldoorlog herbouwde deelgebieden in de binnenstad zijn bijzonder waardevolle wederopbouwensembles voor de gemeente Venlo omdat ze zich als traditionele stadsreparaties zowel architectonisch als stedenbouwkundig op geheel eigen wijzen voegen binnen het structuur- en ruimtebeeld van de omringende historische binnenstad. De incidentele en grootschalige gebouwen in modernistische stijl komen het best tot hun recht in combinatie met verruimingen van of doorbraken in het stratenpatroon.